In NRC staat een interessant betoog van ethicus Theo Boer over kindereuthanasie. Nu gaat het me niet direct om zijn standpunt ("Kindereuthanasie is onnodig en een slecht idee"). Of zijn standpunt juist is, laat ik graag aan de lezer over. Mij trof eerder zijn constatering dat de vraag die je stelt aan een kind het standpunt van het kind inzake diens lijden - en of dit euthanasiewaardig is - beĆÆnvloedt. Dit laat zien, zo stelt Boer, dat wilsbekwaamheid bij kleine kinderen een illusie is. Boer:

"Tien tegen een dat je op de vraag aan een kind ‘Zou je willen dat de dokter je dood maakt?’ een ander antwoord krijgt dan op de vraag: ‘Zou je wel bij oma willen zijn, waar niemand meer pijn heeft?’ Wilsbekwaamheid bij kleine kinderen is een illusie."

Natuurlijk kunnen we de vraag stellen of dit klopt (is het bijvoorbeeld echt tien tegen een; uit welk onderzoek blijkt dat dan; hoe groot was dit onderzoek, et cetera) maar laten we aannemen dat dit het geval is. We kunnen ons indenken dat de eerste vraag in een significant aantal gevallen anders wordt beantwoord dan de tweede vraag.

Verzwegen argumentatie
Wat dit deel van het betoog m.i. met name interessant maakt om als praktijkgeval te bespreken, is wat mogelijk verzwegen is in dit argument. Dit begint met de generalisatie dat als je 10 tegen 1 bij een kind een ander antwoord krijgt, dat dit een teken is dat wilsbekwaamheid bij kleine kinderen in het algemeen een illusie is. Je zou nog steeds kunnen verdedigen dat bij een beperkt aantal kinderen in ieder geval nog wel sprake kan zijn van wilsbekwaamheid (in navolging op het cijfer van Boer: de 1 op de 11).

Deze generalisatie toont indirect ook een verzwegen zienswijze op het begrip wilsbekwaamheid. De passage lijkt te vooronderstellen dat wilsbekwaamheid een ja/nee-kwestie is: je bent wilsbekwaam of je bent het niet. Maar is dit wel zo? Is het-wilsbekwaam-zijn niet meer een kwestie van meer of minder?

Is dit van belang? Misschien. De vooronderstelling of wilsbekwaamheid een alles of niet-kwestie is, kan namelijk van invloed zijn hoe we aankijken tegen (kinder)euthanasie. In het algemeen (bij een discussie of we de wet willen aanpassen) maar ook in concrete zin.

Stel een professional - een arts, een rechter - of een ouder moet een moreel oordeel vormen over een situatie waar wilsbekwaamheid een rol speelt. De persoon kan zich dan twee verschillende vragen stellen: (1) Is x wilsbekwaam? (ja of nee) of (2) In hoeverre is Jantje wilsbekwaam? (bijvoorbeeld uitgedrukt in een getal van 0 tot 100). Ik vermoed dat de vraag de uitkomst beĆÆnvloedt.

Daarom ter overweging: in hoeverre vind je het-wilsbekwaam-zijn een dichotoom criterium, in de zin van je-bent-het of je-bent-het-niet? Of is het eerder iets wat mensen in meer of in mindere mate zijn? Of is het een combinatie van deze twee? [1]

__________

[1]
Ik laat ondertussen een aantal filosofische discussies, lees vooronderstellingen, even buiten beschouwing. Bijvoorbeeld of [1] er sowieso wel sprake is van een vrije wil en [2] hoe je wilsbekwaamheid precies moet vaststellen (misschien moet je een onderscheid maken tussen wil en een hogere-wil).