Een neiging die gerelateerd is aan de vorige cognitieve valkuil (de perceptuele verdediging) is de neiging om onze eigen inbreng te hoog in te schatten en onze eigen ervaring hoger te waarderen dan dat van anderen. Het is een neiging die net als de vorige valkuilen onze oordeelsvorming negatief kan beĆÆnvloeden. Een neiging die ons weerhoudt in het stellen van de juiste vragen.

Voorbeeld 1
Een leuke manier om te zien dat we onszelf soms te hoog inschatten, is als je na afloop van een projectopdracht aan ieder lid van de groep vraagt hoe groot zijn of haar bijdrage was aan het uiteindelijke resultaat. Vaak leidt dit opgeteld tot percentages boven de 100%.

Hieraan gerelateerd is onze neiging ervaringen van verwanten (familie en/of vrienden) eerder te aanvaarden dan (mogelijk afwijkende) informatie die van derden afkomstig is. Hoe dichter de bron van informatie tot ons staat, hoe eerder we het geloven. Zeker als het gewone zaken betreft.

Voorbeeld 2
Als je ziek bent en een vriendin raadt je een bepaald middeltje aan dan ben je al snel geneigd dit te aanvaarden. Een vriendin geeft je immers geen tip die niet zou werken. Hetzelfde geldt voor andere middeltjes of oplossingen die aangedragen worden. We zijn niet geneigd snel de vraag te stellen waarom dit zou werken.

Deze twee neigingen hebben invloed op hoe we aankijken tegen de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek. Als bijvoorbeeld een ouder, vriendin of buurvrouw zegt dat een bepaald middeltje werkt tegen een bepaalde ziekte, dan zijn we geneigd dit eerder te geloven dan wanneer wetenschappelijk onderzoek laat zien dat het middeltje niet werkt. Ook als we zelf het idee hebben dat iets werkt - omdat we het zelf hebben 'ervaren' - zijn we minder geneigd om onderzoek te aanvaarden dat het tegenovergestelde beweert.

Maar het middeltje werkt toch? We zien dan misschien de volgende zaken over het hoofd:
 
  1. dat ziektes vaak sowieso na een periode overgaan (het zelfherstellend vermogen van het lichaam);
  2. de invloed van medicijnen die naast het eigen middeltje zijn ingenomen (en vergeten worden te melden);
  3. toeval;
  4. de invloed van positief denken ("Ik slik een medicijn dat werkt, dus ik word vast beter").

Voorbeeld 3
Veel mensen hechten grote waarde aan homeopathische middeltjes. Juist omdat ze goede ervaringen met deze middeltjes hebben. Enig wetenschappelijk bewijs voor de werking van homeopathische middeltjes is echter niet te vinden. Een claim die belangrijk is voor professionals die werkzaam zijn in de zorg.

Feit: Je bent beter geworden na het slikken van een homeopathisch middeltje.
"Logische" conclusie: Het middeltje werkt.
Onjuiste veronderstelling: Mijn eigen ervaring moet wel kloppen want ik ervaar dit immers zelf. Ook al gaat dit in tegen wetenschappelijke uitkomsten [2].

Nu is wel enige nuance nodig. Bij complexe zaken - bijvoorbeeld erge ziektes of lastige rechtszaken - werkt het soms eerder andersom. We geloven een expert bij zo'n zaak dan weer eerder dan onze buurvrouw. Als de buurvrouw - die zover we weten geen expert is - wat anders beweert, dan zijn we geneigd haar te negeren. We geven voorrang aan de gezaghebbendheid van de expert. Meestal is dit verstandig! Maar misschien kan de buurvrouw inhoudelijk wel een goed inhoudelijke argument hebben. Of geloven we de expert te veel en vergeten we dat een expert ook andere belangen heeft of fouten kan maken (juist dan moet je vragen stellen; zie hiertoe ook deze column van Jos Luyendijk).

Deze twee neigingen laten echter goed zien dat je er soms goed aan doet vragen te stellen bij de conclusies die je trekt uit je eigen ervaringen of die van familie of vrienden. Dit heeft ook te maken met de menselijke neiging te snel oorzaak-gevolg te veronderstellen. Dit zal ik laten zien in de volgende bijdrage.
 
__________

[1]
Veel wetenschappelijke studies hebben aangetoond dat homeopathische middeltjes niet beter werken dan een placebo. Sjang, A. e.a., Are the clinical effects of homoeopathy placebo effects? Comparative study of placebo-controlled trials of homoeopathy and allopathy, in: Lancet, 2005; Vol. 366, bladzijde 726 – 732.