Een eenvoudige maar gestructureerde manier om betere vragen te leren stellen bij oordelen en meningen is de HART-methode. Deze vraagtechniek is van oorsprong bedoeld om vragen te stellen bij professionele oordelen; dus de meningen die jij of anderen hebben op het werk of waarmee jij als klant, cliƫnt, patiƫnt e.d. te maken hebt. Goede oordelen (en de daarbij behorende argumentatie) voldoen volgens deze methode aan vier criteria. Deze vier criteria geven je hiermee vier vragen die je beter kunt stellen op het moment dat je te maken hebt met een mening.
Eerste versie 19-01-2018
Laatst bijgewerkt op 29-03-2023


Image van een vraagteken met daarboven de titel van dit artikel, namelijk dat je vier vragen kunt stellen bij meningen


Achtergrond: waarom moet je vragen stellen bij (je eigen) professionele oordelen?


Het gebruik van kennis en informatie in de beroepspraktijk

In de beroepspraktijk spelen kennis en informatie een belangrijke rol. Er is namelijk geen beroep denkbaar of je hebt wel met kennis en informatie te maken. Je kunt hierbij o.a. denken aan feiten, verklaringen, voorspellingen, adviezen en oordelen. Met name deze laatste, dus oordelen, spelen hierbij een belangrijke rol. In veel beroepen vormen beroepsbeoefenaren namelijk oordelen; hebben ze een mening over iets of iemand.

Voorbeeld. Denk aan een leerkracht die zich een oordeel vormt over de kinderen in de klas. Of aan een verpleegkundige die zich een oordeel vormt over de gezondheidstoestand van een patiƫnt. Maar ook aan twee collega's die een mening hebben over elkaars functioneren.

Het probleem is echter dat de oordelen die we vellen soms niet voldoen. Allerlei denkfouten maken dat we soms meningen hebben die niet juist blijken te zijn. Of maar matig onderbouwd is.

Voorbeeld. Als tijdens een 10-minutengesprek of kwartiergesprek een leerkracht tegen ouders zegt dat hun kind onprettig gedrag vertoont in de klas dan kan een ouder dit vervelend vinden om te horen. Het is niet ondenkbaar dat een ouder hiertegen in wil gaan: hun kind is niet zo. Allerlei argumenten worden aangedragen waaruit het tegenovergestelde kan blijken: hun kind heeft veel vriendjes, doet het goed op sport, helpt thuis zijn zusje, et cetera. Als dit tijdens het gesprek wordt uitgesproken is de kans best groot dat de leerkracht weer allerlei argumenten (lees: situaties) gaat terughalen en bedenken die zijn of haar positie juist onderbouwen. Voordat je het weet escaleert het gesprek tot een kleine ruzie. Je ziet hier een combinatie van meerdere denkfouten, waaronder tunnelvisie en perceptuele verdediging.

De oplossing: stel je oordeel uit en stel elkaar eerst vragen.

Startpunt: stel deze twee socratische vragen

Nu is de gemakkelijkste methode hiertoe het stellen van de twee socratische vragen: "Wat bedoel je?" en "Klopt het?".  De ouders kunnen vragen aan de leerkracht: "Wat bedoel je precies met onprettig gedrag?" en "Hoezo zou het kloppen dat ons kind zich zo gedraagt?" De twee socratische vragen geven hiermee uitdrukking aan de vragende houding die kan worden samengevat met de vragen: "Huh? Wat? Waarom ook alweer?".

Omdat deze methode maar twee vragen geeft, is deze methode erg makkelijk aan te leren. En als basisvragen om in te zien wat positief-kritische vragen zijn, zijn ze perfect.

De vragen zelf zijn echter in de praktijk vrij beperkt. Vaak zal iemand al snel ook andere vragen extra gaan stellen. Gaan doorvragen op de antwoorden. Hierbij is met name de vraag naar of het klopt wat beperkt. Ook kan deze vraag soms onprettig overkomen hetgeen weer kan leiden tot (nog meer) tunnelvisie.

De HART-methode komt aan deze bezwaren tegemoet. Gericht op oordelen, is de tweede socratische vraag ("Klopt het?") opgesplitst in drie extra deelvragen.


Het stellen van betere vragen bij professionele oordelen / meningen met de HART-methode

 
De HART-methode is speciaal gericht op oordelen (ook wel meningen genoemd).

Je kunt volgens de bedenkers van de HART-methode pas spreken van een goed oordeel als deze voldoet aan vier criteria, te weten helderheid, aanvaardbaarheid, relevantie en toereikendheid [1].


De kunst van het stellen van vragen: vier criteria



Deze vier criteria resulteren in de praktijk in vier vragen die je bij oordelen kunt stellen:

  • In hoeverre is het oordeel (en de redenering / betoog waarin het is verwoord) HELDER ?
  • In hoeverre is de gebruikte informatie in het oordeel AANVAARDBAAR?
  • In hoeverre zijn de argumenten RELEVANT?
  • In hoeverre zijn de argumenten TOEREIKEND?

Hieronder vind je een toelichting op deze vragen.
 

Vraag 1

In hoeverre is het oordeel (en de redenering / betoog waarin het is verwoord) helder?

De eerste stap in het oordelen over het oordeel van anderen of over je eigen oordelen begint volgens de bedenkers van de HART-methode met het helder krijgen van wat de ander precies beweert. Dit klinkt logisch maar soms laten we ons ergens van overtuigen zonder dat we misschien inzien hoe en wat precies beredeneerd wordt. Of hebben we zelf een mening over iemand zonder alles precies te weten.

Maar of dit nu een wetenschappelijk artikel, een opiniƫrende column, een pleitnota, een bezwaarschrift of bijvoorbeeld een mondeling betoog betreft: eerst moet je natuurlijk duidelijk krijgen wat precies betoogd wordt [2].

De eerste vraag is hiermee een verhelderingsvraag; gericht op het analyseren van het oordeel van de ander. Omdat je eerst de kwestie moet begrijpen voordat je erover kunt oordelen.

Als je deze vraag stelt, zul je mogelijk constateren, dat om iemand goed te begrijpen je ook snel allerlei deelvragen gaan stellen. Zoals goede documentairemakers - als Louis Theroux - ook doorvragen. Wees nieuwsgierig. Wat is precies het standpunt van de ander? Onderbouwt hij of zij het standpunt in een redenering of betoog? Waarom vindt iemand dit? Wat zijn dan precies de argumenten? Hoe verhouden de argumenten zich ten opzichte van elkaar? Lopen argumenten niet door elkaar heen? Wat zijn tegenargumenten waar rekening mee is gehouden? Wat wordt sowieso precies beweerd? Welke informatie doet er niet toe? Et cetera.

Als je snapt wat precies het oordeel is (en de onderbouwing) kun je vervolgens het oordeel evalueren aan de hand van de andere drie criteria.
 

Vraag 2

In hoeverre is de gebruikte kennis en informatie in het oordeel aanvaardbaar?

Nadat het je duidelijk is geworden wat het standpunt en de argumenten zijn, kun je de kwaliteit ervan gaan bevragen en evalueren.

De uitspraken die iemand doet in de argumentatie, moeten om te beginnen aanvaardbaar zijn, willen ze overtuigen. Ze moeten houdbaar zijn. Of dit nu bijvoorbeeld feitelijke beweringen betreffen, de oordelen die iemand velt, of de toepasselijke beginselen die aan een redenering ten grondslag liggen: ze moeten waar of juist zijn.

Voorbeeld. Neem een simpele redenering als: "We moeten naar huis want het gaat zo regenen". Wat wordt dan bedoeld met zo? En stel dat wordt bedoeld "binnen 10 minuten gaat het regenen", waar is dit dan op gebaseerd? Is hier bewijs voor? Buienradar? Eigen waarneming? Of wil je gewoon naar huis en gebruik je dit als excuus. En hoe zit het met de achterliggende veronderstelling: "Altijd als het regent, moet je naar huis". Hoezo? We kunnen toch ook de kroeg in? Een regenjas aandoen? Waarom dan naar huis?

Zelf een kleine redenering als deze roept al genoeg vragen op. Allerlei vragen die je kunt stellen voordat je de inhoud kunt omarmen.
 

Vraag 3

In hoeverre zijn de argumenten relevant?

Met het derde en vierde criterium probeer je vast te stellen of de argumenten wel kunnen leiden tot de conclusie. De redenen die iemand geeft, moeten om te beginnen relevant zijn voor de conclusie. Of het nu gaat om een betoog om jou ergens van te overtuigen of als je zelf een beslissing neemt: de redenen moeten relevant zijn.

Voorbeeld. Stel een student zegt: “Ik wil minder huiswerk want de zon is achter de wolken”. Misschien moet je wel aanvaarden dat de inhoud in het argument klopt: de zon is inderdaad achter de wolken. Maar dan nog lijkt dit niet op een relevant argument. Meer relevant is het argument “(want) we moeten meer doen voor het vak dan er uren voor staan”.

Natuurlijk kun je pas over de relevantie oordelen als je het hele argument in beeld hebt (de H van Helderheid dus).
 

Vraag 4

In hoeverre zijn de argumenten toereikend?

Tot slot moeten de argumenten toereikend  zijn voor de conclusie. Dit geeft toereikendheid als vierde criterium. Er moeten genoeg argumenten aangereikt worden voor het oordeel.

Dit brengt een lastige vraag met zich mee, want wanneer is een conclusie nu afdoende beargumenteerd? Hoeveel voorargumenten moeten er nu worden aangedragen om te kunnen overtuigen? Is Ć©Ć©n argument genoeg, twee, drie?

Voorbeeld. Het argument dat jij goede cijfers hebt gehaald tijdens je studie, is relevant om een goede stageplek te krijgen maar dit hoeft nog niet toereikend te zijn. Misschien heeft een medestudent wel Ć©n goede cijfers Ć©n heeft hij reeds veel ervaring door het doen van bestuurswerk naast zijn studie.

Ten tweede zal in een deugdelijk betoog ook al geanticipeerd worden op tegenargumenten wil het toereikend zijn. Als op een voor de hand liggend tegenargument niet geanticipeerd wordt, lijken de argumenten nog niet toereikend. Om deze reden is ook het onderkennen van voorbehouden belangrijk. Wordt in het betoog al rekening gehouden met een eventuele uitzondering (het voorbehoud)? Ook om de toereikendheid van een argumentatie vast te stellen, kun je de argumentatieschema´s erbij pakken.


Nog betere vragen stellen?

Samenvattend zie je dus dat de HART-methode een kleine uitbreiding geeft op de twee socratische vragen. En omdat het maar vier vragen kent, is het nog steeds een vrij makkelijk te onthouden. Wel kent het de beperking dat het alleen op oordelen / meningen is gericht. Tot slot zie je dat al snel allerlei deelvragen worden gesteld (wat op zich alleen maar positief is).

Nu hebben we bij bovenstaande vragen al allerlei linkjes geplaatst naar vervolgvragen. Deze maken onderdeel uit van een vraagtechniek die weer een stap verder gaat dan de HART-methode, namelijk het stellen van vragen op basis van complexe vraagschema's. Dit zijn uitgebreide overzichten met vragen die je in volgorde kunt stellen bij kennis en informatie (niet te verwarren met vragenlijsten met losse vragen) [3].

Als je dus nog betere vragen wilt stellen en nog meer de kunst van het stellen van vragen wilt beheersen, dan luidt het advies je deze vraagschema's eigen te gaan maken [4]. Zie bijvoorbeeld dit complexe vraagschema voor het stellen van de juiste vragen bij oordelen. Meer informatie vind je in het deel van ons eBook dat gaat over dit soort vraagschema's.


__________________________________

[1]
Deze vier criteria bouwen voort op het driehoek-model van Johnson & Blair. Zie Johnson, R.H. en Blair, J.A. Logical self-defense, IDEA, 1994, bladzijde 49 e.v. Zie bijvoorbeeld ook: Hughes, W., Lavery, J. en Doran, K., Critical thinking, an introduction to the basic skills, Broadview Press, 2009, bladzijde 116. Dat een betoog eerst inzichtelijk (helder) moet zijn, is een eigen toevoeging. Zie echter voor een gelijke conclusie Damer, T.E., Attacking faulty reasoning: a practical guide to fallacy-free arguments, Cengage Learning, 2008, bladzijde 31. Soms wordt ook efficiency als vijfde criterium toegevoegd teneinde te beoordelen of ruimte is gemaakt voor tegenargumentatie (zie Damer, bladzijde 38). Dit kan m.i. worden meegenomen onder de toereikendheid van argumentatie. Daarnaast worden soms andere woorden (vertalingen) gebruikt. Bijvoorbeeld adequaatheid in plaats van toereikendheid.

[2]
Van Schaaijk - die zelf zes criteria aanreikt om antwoorden op het recht op basis van criteria te bevragen - spreekt van een controleerbaar betoog. Zie Schaaijk, G.A.F.M. van, Praktijkgericht juridisch onderzoek, Boom Juridische Uitgevers, 2011, bladzijde 188. Ook in de nieuwere drukken is dit opgenomen.

[3]
In de volgende artikelen vind je meer informatie over de deelvagen die je weer kunt stellen als je kijkt naar deze vier criteria. Dus welke subcriteria eigenlijk gelden. Maar dit is stof voor de geoefende vragensteller (in opleiding)::
 
[4] 
Het mag duidelijk zijn dat ook de vier HART-vragen gezamenlijk een vraagschema vormen, namelijk een vraagschema om aan de hand van vier vragen oordelen / meningen te bevragen.