De eerste vraag van het vraagschema waarmee je kunt bepalen in hoeverre je een oordeel kunt omarmen, is de vraag naar welk standpunt de ander inneemt met het oordeel. Want voordat je een inschatting kunt maken of je het oordeel van een beroepsbeoefenaar kunt omarmen, moet je natuurlijk eerst precies weten wat hij of zij precies beweerd. Met de eerste vraag krijg je dit helder (als je al hebt gelezen over de HART-vraagmethode: hier zie je inderdaad de H terug).

Als je niet precies weet wat het standpunt is dat de ander heeft ingenomen dan is het ook lastig om de houdbaarheid van het standpunt (en de onderbouwing ervan) in te schatten. De eerste vraag die je bij de oordeelsvorming van een ander dan ook moet stellen, is wat precies het standpunt is.
 
 
Standpunt (uitleg en voorbeelden)

Het standpunt is in de praktijk de mening, opvatting of zienswijze die iemand ergens over heeft: iemand beweert dat iets het geval is of zou moeten zijn. In plaats van standpunt wordt in het dagelijks taalgebruik ook wel gesproken van de conclusie, oordeel, claim of beslissing waartoe iemand is gekomen. Een voorbeeld van een standpunt is: “Ik vind dat Jan M. de doodstraf had verdiend” maar ook “Ik vind dat Nederland de Euro moet behouden”.
 
Bij het achterhalen van het standpunt zijn er verschillende hulpvragen die je kunt inzetten. Bijvoorbeeld dat je er goed aan doet je af te vragen met wat voor een soort standpunt je hebt te maken (hier kun je daar meer over lezen). Zie voor een overzicht van alle hulpvragen het eBook.

Voor de volledigheid: je zult zelden aan anderen precies de vraag stellen: "Wat is het standpunt dat je inneemt?" Veel beroepsbeoefenaren zullen bij zo´n vraag afhaken. In de praktijk zal iemand eerder een standpunt uitspreken en is het vervolgens aan jou om deze scherp te krijgen. Je sluit hierbij natuurlijk aan bij de context (meer of minder formeel bijvoorbeeld) en het onderwerp. 
Dit resulteert in vragen als (met enkele willekeurig gekozen voorbeelden):
 
  • Hoor ik u nu zeggen dat ... ?
    • Hoor ik u nu zeggen dat u ons aansprakelijk gaat stellen als wij niet binnen twee weken aan uw wensen tegemoet komen?)
  • Het klopt dat u stelt dat ... ?
    • Het klopt dat je stelt dat je tegen uitbreiding van onze onderneming in een andere provincie bent?
  • Uw conclusie is (dus) ...?
    • Dus uw conclusie is dus dat mevr. Jansen ontslagen kan worden uit het ziekenhuis?
  • U vindt dus dat ... ?
    • Jij vindt dus Anneke beter niet kan overgaan naar groep 4?
  • Als ik het goed begrijp, bent u dus van mening dat ... ?
    • Als ik het goed begrijp, bent u dus van mening dat deze auto niet afgekeurd had mogen worden?
  • U denkt (dus) dat ...
    • Jij denkt dus dat we er goed aan doen helemaal te stoppen met dit project?