Gisteren zat ik samen met collega's bij een reeks eindpresentaties van studenten. Zoals ook voorkomt in de beroepspraktijk, sloten enkele groepen de presentatie af met de bekende graag-tijdens-de-presentatie-geen-vragen-maar-nu-we-aan-het-eind-zijn:zijn-er-nog-vragen-sheet. Nu kunnen er goede redenen zijn om geen vragen te laten stellen tijdens een presentatie, maar deze aanpak heeft soms wel een onbedoeld maar onwenselijk gevolg: de toehoorders gaan dubbele vragen stellen. In deze bijdrage vind je een uitleg van wat dubbele vragen zijn.
 
Webblog over de kunst van het stellen van vragen

Dubbele vragen

Van dubbele vragen - door sommige auteurs ook wel meervoudige vragen genoemd - spreek je als iemand meerdere vragen achter elkaar stelt. Van samenhang tussen de vragen hoeft hierbij geen sprake te zijn al is dit soms wel het geval. Niet zelden staan de vragen echter los van elkaar en hebben ze te maken met verschillende onderdelen uit de presentatie.

Je weet dat je te maken hebt met een dubbele vraag als iemand begint met "ja, ik heb nog [getal] vragen". Maar niet altijd hoeft iemand dit zo te zeggen. En stellen ze gewoon meerdere vragen achter elkaar.

Voorbeeld. Niet altijd zijn mensen die een presentatie geven zich hiervan bewust, maar de heeft-u-nog-vragen-sheet kan als onbedoeld effect hebben dat dubbele vragen gesteld gaan worden. Want, zo is vaak onbewust de redenering van de toehoorder: "Ik heb meerdere vragen, Ć©n ik heb nu de kans om ze stellen, Ć©n straks gaan anderen vragen stellen Ć©n kom ik niet meer aan de beurt (dus) stel ik alle vragen nu maar meteen allemaal!!" En dus stelt de persoon meerdere vragen.

Waarom je geen dubbele vragen moet stellen

Hoe verleidelijk ook, het stellen van dubbele vragen verdient niet altijd de voorkeur. Dubbele vragen zijn soms lastig te beantwoorden. De persoon die de presentatie heeft gehouden, moet ze om te beginnen allemaal zien te onthouden. De omstandigheden kunnen dit in de weg staan.

Neem het voorbeeld van de presentatie. Na afloop van een presentatie kan bij de persoon die de presentatie heeft gegeven sprake zijn van concentratieverlies ("hƩhƩ, de presentatie zit er op") of wordt de persoon juist overvallen door extra spanning ("oei, nu komen de vragen").

Daarnaast wordt vaak verwacht dat de persoon aan wie de vragen wordt gesteld de vragen bij voorkeur in de juiste volgorde beantwoordt (lastig want dit hoeft zelfs niet de volgorde te zijn waarin de vragen gesteld zijn) en moet de persoon ze soms ook nog van context voorzien. Door dubbele vragen te stellen maak je het de ander hiermee soms onnodig lastig.

Wanneer je wel dubbele vragen kunt stellen

Nu kunnen er overigens andere redenen zijn waarom iemand dubbele vragen stelt. Zo stellen politici soms dubbele vragen. Een voorkomende opbouw van vragen - bijvoorbeeld tijdens een vragenuurtje in de Tweede Kamer - is de volgende:

  1. Heeft de minister kennisgenomen van probleem X?
  2. Wat vindt de minister van probleem X?
  3. Is de minister met ons, politieke partij Y, van mening dat we dit moeten aanpakken?
  4. Hoe denkt de minister dit aan te pakken?

Is dit wenselijk? Deze vragen hadden in Ć©Ć©n keer gesteld kunnen worden met de vraag: "Hoe denkt de minister probleem X aan te pakken". De eerste drie vragen worden in dat geval verondersteld. Het nadeel van het stellen van Ć©Ć©n vraag is dat de persoon die de vraag moet beantwoorden hiermee meer ruimte krijgt om zelf te bepalen welke vooronderstelling eventueel besproken gaan worden. Door het op te knippen in vier vragen, moet de persoon wel steeds een standpunt innemen (helemaal door het gesloten karakter van de eerste en derde vraag).

Zonde van de Zendtijd over dubbele vragen

Het gebruik van dubbele vragen kan dus waardevol zijn maar pas wel op. Wees je ervan bewust dat ze vaak lastig te beantwoorden zijn. Ter illustratie:




Tot slot

Soms hoor je ook wel eens een dubbele vraag terugkomen in Ć©Ć©n zin. Een bekend voorbeeld - bijvoorbeeld tijdens een vergadering of tijdens een leergesprek in het onderwijs - is "Ik ben wel benieuwd: wie is voor en wie is tegen?"

Dit zijn eigenlijk twee vragen. Gevraagd wordt naar wie voor is en gevraagd wordt naar wie tegen is. Het probleem (naast het sturende karakter van de vraag): wat moet de toehoorder - of die nu voor of tegen is - nu doen, wanneer moet hij of zij antwoorden; welk gedrag wordt verwacht?