Dat bij het stellen van vragen tijdens een politieverhoor een goed evenwicht tussen waarheidsvinding en de positie van een (waarschijnlijk) slachtoffer lastig te vinden is, blijkt opnieuw uit een kwestie waarover de Volkskrant bericht.
Laatst bijgewerkt op 05-08-2018.

Over de kunst van het stellen van vragen en doorvragen

De kwestie: rechercheurs die doorslaan met hun vragen tijdens het verhoor van een slachtoffer

De zaak - zo bericht de Volkskrant - gaat om het volgende:

In 2016 komt een vrouw aangifte doen bij de Limburgse politie: ze geeft aan verkracht te zijn. Zoals gewoonlijk wordt ze hierover verhoord door twee zedenrechercheurs. De vrouw wordt echter overvallen door de insteek van de rechercheurs. Het verhoor duurt zesenhalf uur lang en de rechercheurs zijn vrij kritisch (in negatieve zin).

De rechercheurs stellen namelijk niet enkel vragen om vast te stellen wie de dader zou kunnen zijn en of de vrouw de waarheid spreekt (dit is niet ongewoon), maar ze twijfelen vrij expliciet en hard aan de waarheid van het verhaal van het slachtoffer. Dit uit zich zowel in de opmerkingen die de rechercheurs maken ("Als blijkt dat iets niet klopt in je verhaal, dan ben ik bang dat dat echt consequenties heeft voor jou.") als de vragen die tijdens het verhoor worden gesteld aan de vrouw.
 
De Volkskrant - in het bezit van de verslagen van de verhoren - geeft als voorbeeldvragen:
 
  • Wat voor ervaring heb je met pijpen?
  • Doe eens voor? Hoe kokhals je dan?

Later - helemaal toen een dna-match een dader aanwees - moest de politie erkennen te weinig oog te hebben gehad voor de vrouw. In een excuusbrief - ook in handen van de Volkskrant - schrijft de teamchef thematische opsporing Johan Hoeijmakers volgens de krant dat het belang van het slachtoffer in het politieonderzoek ‘onvoldoende is meegewogen’ en dat hij de gang van zaken ‘zeer betreurt’.

Onbeantwoorde vragen

Nu hebben we eerder geschreven over hoe je met de juiste vragen waarheid van fictie kunt onderscheiden. Het is lastig in te zien hoe je met bovenstaande vragen dichter bij de waarheid kunt komen.

Vragen of de vrouw echt de waarheid spreekt, of er andere dingen aan de hand zijn, of vragen of ze de aangifte wil doorzetten, verdienen al geen schoonheidsprijs, maar bovenstaande vragen ogen zwak (want niet discriminerend). De vraag is dus: wat waren de beweegredenen van de rechercheurs om deze vragen te stellen?

Wat daarbij aanvullend opvalt, is dat volgens de politie wel door de rechercheurs is gehandeld binnen de kaders. Vraag is: welke kaders zijn dit? En wat is precies deze handelswijze? Gaat dit over de inhoud - van het verhoor, van de gestelde vragen - of over het proces?

Dat de politie echter excuus heeft aangeboden, is veelzeggend. Dit doet vermoeden dat er geen goede redenen waren om deze vragen te stellen.

Maar er is meer.

Het lastige evenwicht bij een verhoor van een slachtoffer in een zedenzaak

De politie geeft namelijk bij De Volkskrant aan dat ‘de gang van zaken in deze zaak uitgebreid besproken is met de betrokken collega’s met als doel om leerpunten mee te nemen naar toekomstige onderzoeken’.

Dit hoeft je niet te verbazen. Deze reactie zie je vaker. En past ook bij dit soort lastige verhoren. Vaak kijken tijdens de verhoren van slachtoffers in zedenzaken meerdere personen toe (eventueel achteraf) en worden de betrokken rechercheurs van feedback voorzien. Dat dit tevens in deze zaak is gebeurd, is dus niet vreemd.

Algemeen wordt namelijk erkend dat het stellen van de juiste vragen tijdens een politieverhoor in een zedenzaak (aan een slachtoffer) niet eenvoudig is. Gesproken wordt over de 'moeilijkheid' van een goed verhoor. Enerzijds wil je als rechercheur de waarheid op tafel krijgen. Waarbij je weet dat er soms valse aangiftes worden gedaan. Anderzijds wil je als rechercheur een slachtoffer ook ontzien. Een veilige plek geven. Dit evenwicht is iets wat een zedenrechercheur moet leren.

Maar dit kan nooit een excuus zijn voor hele slechte vragen

Aan de andere kant kan dit misschien geen excuus zijn voor alle denkbare slechte vragen. Sommige vragen zouden simpelweg nooit gesteld moeten worden aan een slachtoffer in een zedenzaak?

De vraag is dus in hoeverre het handelen van de rechercheurs in deze zaak niet dermate onkundig was dat andere maatregelen eerder passend waren. Van de buitenkant valt hierover niet te oordelen. Maar de twee vragen die je hierboven hebt gelezen (over het pijpen en het kokhalzen) lijken over het randje.

In hoeverre de Volkskrant hierop heeft doorgevraagd is helaas niet duidelijk. Journalisten zouden hier in ieder geval wel op kunnen doorvragen. Wat nu leren van deze kwestie? Waren de vragen niet dermate slecht dat andere maatregelen genomen zouden moeten worden? Of zijn genomen?

Eigenlijk wel interessant voor ons om eens te onderzoeken. De vraag is namelijk of politie en journalisten "de moeilijkheid van het verhoren van slachtoffers in zedenzaken" niet te snel als een rechtvaardiging zien voor alle slechte vragen.

Terwijl bepaalde vragen dus misschien nooit gesteld zouden moeten worden aan een slachtoffer. Helemaal niet in tijden van #metoo. En helemaal niet als de vraag een rechercheur niet dichter bij de waarheid brengt.

Wat vind jij? Zijn er bepaalde vragen die nooit aan een slachtoffer in een zedenzaak gesteld zouden moeten worden? Laat het ons weten (mail, twitter of facebook).