Klopt het wel wat beweerd wordt? Het verschil tussen feiten, oordelen en voorkeuren om betere vragen te stellen.
Eerste versie: 8 maart 2017
Geactualiseerd: 5 februari 2022
1. Inleiding: de socratische vraag of dat wat wordt beweerd wel klopt
2. Naar betere vragen: over de geldigheid van beweringen
3. Betere vragen gezien de 3 geldigheidsclaims van beweringen:
4. Terminologie in de praktijk: het loopt soms door elkaar
5. Maar dan toch een vraagtip
6. Samenvatting van de uiteindelijke deelvragen
1. Inleiding: de socratische vraag: "Klopt het wat wordt beweerd?"
Je kunt bijvoorbeeld denken aan:
- de docent die zich afvraagt of de ziekmelding van een leerling klopt.
- de agent die zich afvraagt of de verklaring van een getuige wel klopt.
- de verpleegkundige die zich afvraagt of dat wat een patiƫnt zegt wel helemaal conform de werkelijkheid is.
- de journalist die een factcheck doet, omdat hij zich afvraagt of wat een politicus zegt ook conform de waarheid is.
- enzovoort...
Bijvoorbeeld de leerling die zich afvraagt of dat wat de docent zegt wel klopt. Of je kunt denken aan een getuige die zich afvraagt of de toelichting van een agent wel klopt. Of de patiƫnt die zich afvraagt of het advies van een arts wel onderbouwd is. Of een lezer van een krant die zich afvraagt of dat wat de journalist heeft geschreven geen nepnieuws is. Of dat wat de politicus heeft gezegd geen leugen is.
2. De geldigheid van beweringen
Wat je dan formeel - vanuit de argumentatietheorie - doet, is de geldigheid van de bewering vaststellen [1].
Om in de beroepspraktijk betere vragen te stellen, heeft het daarom de voorkeur om andere begrippen te gebruiken.
In plaats van het begrip (wel/niet) geldig, verdient het in de praktijk de voorkeur om andere begrippen te gebruiken [2]:
- bij feiten, voorspellingen en verklaringen: waar / niet waar
- bij vergelijkingen, intersubjectieve oordelen en adviezen: juist / niet juist
- bij subjectieve oordelen (ook wel voorkeuren genoemd, dit zal later worden toegelicht): waarachtig / niet waarachtig
Wil je weten wat het verschil is tussen een feit en een mening en welke vragen je kunt stellen om te achterhalen of je met een feit of mening hebt te maken? Lees dan deze bijdrage.
3. Drie geldigheidsclaims: waar, juist of waarachtig
|
A. Onderzoeksvraag bij objectieve beweringen: is dat wat beweerd wordt waar?
Voorbeeld. Neem de feitelijke bewering "Het kookpunt van water in Amsterdam is 99,98 °C". De waarheid van deze bewering staat - zoals je hopelijk begrijpt - los van wie deze uitspraak doet. Voor mij is dit het kookpunt en ook voor jou. Een ander getal kunnen we niet los van elkaar uitspreken zonder dat het botst. Net als je ook niet kunt beweren dat er iemand voor de deur staat terwijl iemand anders tegelijkertijd beweert dat er niemand voor dezelfde deur staat.
De voorspelling dat in 2050 10 miljard mensen op de aarde zullen wonen, is iets wat waar kan zijn of niet. Ook de geldigheid van deze voorspelling staat namelijk los van de persoon die de voorspelling doet [3]. Net zoals we ook niet er vanuit gaan dat een weervoorspelling afhankelijk is van de weerman. Als een andere weerman ander weer voorspelt dan hebben ze in zekere zin een kennisprobleem: Ć©Ć©n voorspelling klopt zeker niet (en misschien zelfs beide voorspellingen niet).
Een verklaring waarom bijvoorbeeld iemand een bepaalde ziekte heeft, staat los van de persoon - bijvoorbeeld een arts - die de verklaring geeft. En ook hier zie je dat hetzelfde verschijnsel nooit verklaart kan worden door twee los van elkaar staande verklaringen. Natuurlijk kunnen er meerdere redenen zijn waarom iets is - of dat het nog onduidelijk is welke verklaring meer of minder invloed heeft gehad - maar de situatie dat een arts zegt: "Je bent enkel en alleen ziek geworden omdat je je jas niet aan had" terwijl een andere arts zegt: "Je bent enkel en alleen ziek geworden omdat je je handen niet hebt gewassen" is onmogelijk.
B. Onderzoeksvraag bij intersubjectieve beweringen: is dat wat beweerd wordt juist?
Voorbeeld. "De auto rijdt" is een objectieve feitelijke bewering waarvan we kunnen vaststellen of deze klopt. Natuurlijk kun je in theorie nog in discussie gaan of iets wel een auto is en of iets wel echt een vorm van rijden is (een auto kan zelfs niets), maar in de praktijk kun je dit zien als een feit.
"De auto rijdt te hard" is een oordeel waarmee betekenis gegeven wordt aan hoe hard de auto rijdt. Er wordt een mening gegeven waarover je kunt discussieren. Namelijk niet zacht volgens de persoon die deze bewering uitspreekt maar te hard.
- Vergelijkingen
- "Willem Alexander is een betere koning is dan zijn moeder."
- "Politie-agenten in Nederland werken effectiever dan hun Duitse collega's."
- Oordelen
- Juridisch: "Volkert van der G. had een lichtere straf moeten krijgen."
- Moreel/maatschappelijk: "Nederland moet de doodstraf invoeren."
- Medisch: "Die bultjes op uw armen zijn onschuldig."
- Financieel: "Deze hypotheek is ongunstig voor je."
- Adviezen
- "Je kunt het beste de colleges die in de ochtend zijn ingeroosterd volgen."
- "Ik zou stoppen met de studie als ik jou was."
De invulling die aan waarden en normen moeten worden gegeven, kunnen onder professionals van elkaar verschillen. Wat je dan ziet, is dat er aan begrippen door professionals verschillende invullingen worden gegeven.
In bovenstaand voorbeeld over de auto die te hart rijdt: wat is precies "(te) hard rijden"? Daarover kun je van mening verschillen. Bij morele discussies kun je je discussie / gesprekken voorstellen over wat bijvoorbeeld begrippen als rechtvaardigheid, professionaliteit, menswaardigheid en efficiency betekenen.
Dit maakt dat beroepsbeoefenaren er ook goed aan doen om soms bij begrippen de vraag te stellen of de inhoud - de betekenis die aan het begrip wordt gegeven - wel klopt.
Op het moment dat we met elkaar in discussie of gesprek gaan, hebben we (hopelijk) wel het idee dat we de ander op basis van redelijke argumenten kunnen overtuigen van de juistheid van een oordeel. Een intersubjectieve bewering is hiermee niet zozeer waar of niet (zoals bij feiten) maar wordt vaak eerder beoordeeld op de onderbouwing / argumentatie.
C. Onderzoeksvraag bij subjectieve beweringen: is de persoon die iets heeft beweerd waarachtig?
- “Ik hou van voetbal.”
- "Ik vind bloemkool erg lekker."
- "Heerlijk die muziek van Snollebollekes!"
- "Wat een gave jas heb je aan!"
Voorbeeld. De vraag waarom je bloemkool (niet) lekker vindt, is nauwelijks te beantwoorden. Natuurlijk kun je argumenten zoeken maar dit zal hooguit de vorm krijgen van een verklaring (iets met smaakpapillen op je tong, de werking van je hersenen e.d.). Maar voor ons handelen in de praktijk heeft dit weinig waarde.
4. Terminologie in de praktijk
Voorbeeld. Indien een rechter in een uitspraak stelt dat “Jan B. strafbaar is voor moord in de zin van artikel 289 Sr.” dan is het waar dat de rechter dit oordeel heeft geveld. Of het oordeel zelf juist is, is een andere vraag. Misschien ben je van mening dat de rechter een arrest foutief heeft geĆÆnterpreteerd of was het bewijs te zwak.
5. Vraagtip
Nu zul je misschien de vraag stellen waarom dit dan toch een relevant onderscheid is voor de praktijk. Dit is om twee redenen.
1. Het heeft ten eerste weinig zin om naar onderbouwing van een voorkeur te vragen. Als iemand fan is van Ajax dan is het maar zo. De vraag stellen naar waarom iemand fan is van Ajax of van Feyenoord heeft dan waarschijnlijk weinig zin. Natuurlijk kun je de relativiteit ervan ter discussie stellen en hiertoe vragen stellen, maar dan houdt het ook wel op.
2. Daarnaast maakt het ook wel uit of je te maken hebt met een feit of een mening. Je vraagt bij feiten of meningen om andere onderbouwing. Een feit is waar als deze objectief - los van de persoon die het beweert - klopt. Een mening kan daarentegen van persoon tot persoon verschillen. Wel is het mogelijk om op zoek te gaan naar overeenstemming (naar gelijke argumenten). We weten dan we van mening kunnen verschillen en hopen met redelijke argumenten de ander te overtuigen.
Zie om hoe je feiten kunt onderbouwen met bewijs deze minigids waarheidsvinding met een mooie vragenlijst (of beter vraagschema) met relevante vragen.
6. Samenvatting deelvragen
Dit betreft de volgende deelvragen:
- "Wat jij verstaat onder het begrip 'naastenliefde' klopt toch niet?
Zijn de feiten wel/niet waar?
- "Het is toch niet waar dat je vorige week ons gemaild hebt?"
In hoeverre zijn de voorspellingen wel/niet waar?
- "Dat het nieuwe regeerakkoord tot 20.000 extra banen zal leiden is toch niet waar?"
Zijn de gegeven verklaringen wel/niet waar?
- "Dat onze omzetdaling komt door de lage koers van de Euro is toch niet waar?"
In hoeverre zijn de gemaakte vergelijkingen wel/niet juist?
- "Dat Nederland betere rechtspraak heeft dan Duitsland is toch niet juist?"
In hoeverre zijn de oordelen wel/niet juist / waarachtig?
- "De beslissing van de scheidsrechter om hem rood te geven is toch helemaal juist?"
In hoeverre zijn de adviezen wel/niet juist?
- "Jouw advies om hem hierover in te lichten, is toch niet juist?"
__________
[1]