Een mening of standpunt kan onderbouwd worden met verschillende soorten argumenten. Een belangrijk argument - voor of tegen - is vaak geld. Omdat iets (te) veel kost of veel euro's oplevert, moet je voor of tegen zijn. Of dit je zal overtuigen, is nog maar de vraag. Je doet er in ieder geval vaak goed aan om eerst enkele verhelderingsvragen te stellen. In deze bijdrage lees je welke verschillende vragen mogelijk zijn.

Eerste versie: 22 oktober 2015
Herschreven / geactualiseerd: 15 juli 2021


Vragen stellen bij financiele argumentatie
 
Dat veel standpunten worden onderbouwd met financiële argumenten zal je bekend voorkomen. Of het nu gaat om het dagelijks leven (ik wil niet naar dit restaurant, want het is mij hier te duur!) of om maatschappelijke keuzes: vaak geeft geld de doorslag:

Denk bijvoorbeeld aan de discussie over welke klimaatmaatregelen genomen moeten worden. Bij deze discussie spelen financiële argumenten vaak een grote rol. Dat we bepaalde maatregelen bijvoorbeeld niet kunnen nemen, omdat dit te duur is. Bijvoorbeeld dat van Gronings gas gaan te duur zou zijn, omdat alternatieven te veel kosten (inkoop uit andere landen, warmtepompen als alternatief, et cetera. En we het daarom beter niet kunnen doen.


Bij argumenten waar de kosten / baten doorslaggevend zijn, zul je natuurlijk vragen stellen hierna gaan stellen.  Maar ook waar geld niet doorslaggevend is, maar toch als argument wordt gebruikt, doe je er soms goed aan om de juiste kritische vragen te stellen. Niet zozeer omdat je tegen bent, maar om te komen tot betere oordelen.


Optie 1: Stel deze twee socratische vragen

Wat al kan helpen, is dat je de twee standaard socratische vragen stelt: wat bedoelt de ander? en klopt het ook? Dit zijn al goede kritische vragen om mee te beginnen:

Wat bedoelt de ander precies als hij zegt dat alternatieven voor gas uit Groningen te veel kosten. Welke alternatieven zijn dan meegewogen? En hoezo kost het te  veel: ten opzichte van wat? En op welke termijn hebben we het dan? Maar ook: klopt het wel? Zijn deze alternatieven dan echt zo duur? Waar is deze berekening op gebaseerd?


Optie 2: Ga doorvragen op het voorspellende karakter (in de argumentatie)

Het kan ook goed zijn om je te beseffen dat financiële argumenten vaak voorspellingen zijn. Dat je ergens voor of tegen moet zijn, omdat dit gaat leiden tot bepaalde opbrengen of kosten in de toekomst. Er wordt een verwachting uitgesproken, waarvan het maar de vraag is of het eigenlijk geen vage waarzeggerij of luchtfietserij is:

In plaats van de twee socratische vragen als startpunt te gebruiken, kun je overwegen om de vragen te stellen die horen bij voorspellingen. Dit is wel iets lastiger:

Neem nog even het voorbeeld van gas uit Groningen (en dat je niet met de gaswinning moet stoppen omdat dit te duur zou zijn). Je kunt om te beginnen vragen stellen bij de oorzaak van de voorspelling: wat gebeurt er dan precies waardoor het stoppen met Gronings gas duurder zou zijn? Waar heb je het dan precies over als we spreken over stoppen met gas uit Groningen? Maar ook kun je kijken naar het gevolg: hoeveel duurder is dan stoppen met gas uit Groningen? Waaruit bestaan die kosten dan? Maar ook kun je vragen stellen bij de oorzaak/gevolg-relatie: klopt het inderdaad dat stoppen leidt tot een financieel slechtere situatie. Waar is deze verwachting op gebaseerd? Zijn dit modellen? En hoe goed zijn deze bedoelen dan? Of zegt een expert dit? Maar in hoeverre is deze gezaghebbend? En zijn er geen experts die het tegenovergestelde zeggen?


Vind je dit moeilijk om te volgen? In dit artikel lees je meer over hoe je de juiste vragen kunt stellen bij voorspellingen, verwachtingen, ramingen e.d.

Optie 3: stel verhelderingsvragen naar in hoeverre de financiële kant nu echt overtuigend is

Naast bovenstaande vragen kan het ook waardevol zijn om vragen te stellen die specifiek de aard van financiële argumentatie raakt.

Laat ik hier wat langer bij stilstaan aan de hand van een ander voorbeeld (uit 2015 maar nog steeds relevant).

In augustus 2015 kwam de Raad voor de Rechtspraak met het plan (o.a.) een zevental rechtbanken deels te ontmantelen. Een van de argumenten was financieel van aard: het ontmantelen van de rechtbanken zou financieel verstandig zijn (minder geld naar huisvesting betekent meer geld voor rechters). Het plan riep veel vragen op.


Als je kijkt naar het plan, dan zie je in de praktijk vaak drie categorieën vragen terug.

Categorie 1. Vragen naar de financiële onderbouwing

Ten eerste zie je met name vragen gesteld worden die gaan over de onderbouwing van het plan. Je herkent hier met name de eerdergenoemde socratische klopt-het-wel-vragen. Levert de bezuiniging echt zoveel op als is becijferd? En waarop zijn deze cijfers precies gebaseerd?

Bijvoorbeeld de Tweede Kamerleden Oskam en Omtzigt (CDA) bevroegen de minister op het plan (en dan met name wat betreft de rechtbank Almelo), wat leidde tot een verrassend antwoord: het plan was enkel gebaseerd op 'ramingen'.

Wat natuurlijk leidde tot allerlei reacties op social media:


Dit kunnen dus goede vragen zijn om te stellen.

Nadeel
Het probleem van deze vraag is echter wel dat je je als vragensteller mogelijk moet instemmen met het plan als de financiële onderbouwing blijkt te kloppen. Vragen naar de financiële onderbouwing lijkt immers te impliceren dat wanneer de onderbouwing wel goed is, dat het dan een goed plan is. Maar is dit wel de bedoeling van de vraag?

Vragen naar de onderbouwing zijn dus vaak goede vragen, maar kennen wel een belangrijk nadeel.

Categorie 2.  Ook al kost dit ons inderdaad meer, kunnen we dit dan toch niet betalen?

Het plan werd door een aantal betrokkenen ook op een andere manier bevraagd. Niet zozeer werd gekeken naar de concrete financiële onderbouwing als wel naar wat een welvarend land zou willen en moeten besteden aan rechtspraak. Dus al levert het plan financieel wat op dan nog is het de vraag of wij als welvarend land dit er niet voorover hebben.

Dit resulteert in een vraag als die van Liesbeth van Tongeren (GroenLinks):

 
Een goede vraag. Want stel we nemen aan dat het weghalen van rechtspraak uit de regio (Drenthe, Achterhoek, Twente e.d.) financieel gezien een betere keuze is. De vraag is dan nog steeds of we toch geld voor rechtspraak in de regio over hebben. Om bijvoorbeeld juristen in Zutphen, Almelo en Assen de mogelijkheid te geven een baan in hun nabijheid te hebben. Om regionale toeleveranciers van deze rechtbanken opdrachten te bezorgen.

Deze vraag kent hiermee echter nog steeds een groot nadeel: nog steeds wordt het vraagstuk met name financieel benaderd. In ieder geval staat het kosten/baten-denken nog voorop.

Categorie 3. Maar is het wel alleen uit te drukken in termen van (financiële) kosten/baten?

Deze categorie vragen wordt vaak vergeten, terwijl het misschien wel de belangrijkste vragen zijn om te stellen. Ook in de rechtbanken-discussie zag je relatief weinig van deze vragen gesteld worden (al komt de vraag van Van Tongeren wel in de buurt).

Om te laten zien, welk soort vragen dit zijn, is het zinnig om eerst wat te zeggen over de rol van de markt / geld in onze samenleving.

Volgens sommige auteurs leven we in een samenleving waar het marktdenken te veel voorop staat. We zijn te snel geneigd om bijna alle problemen te benaderen in termen van (financiële) kosten en baten. Als het ergens goedkoper kan of iemand het goedkoper kan doen, dan heeft dit de voorkeur. En als mensen ergens voor kunnen en willen betalen dan moet ook dit de voorkeur hebben.

O.a. de filosoof Michael Sandel (in zijn boek What money can’t buy: the moral limits of markets) betoogt dit. Hij stelt dat het marktdenken niet altijd gewenst is en we op z´n minst met elkaar over de grenzen van het marktdenken in gesprek moeten gaan. Bijvoorbeeld als we gevangenissen privatiseren en toestaan dat gevangenen kunnen betalen voor betere voorzieningen in hun cel. Is dit wenselijk?

Nu lijkt deze analyse van het marktdenken niet relevant te zijn voor de hierboven genoemde rechtbank-discussie. Hier is immers geen sprake van het overdragen van overheidsactiviteiten naar de markt. Toch zien we een gelijkenis: de rol van geld. Maar het is toch vanzelfsprekend dat we ook direct kijken naar de financiële kant van het verhaal? Het probleem is dat de fundamentele vragen die hieraan vooraf gaan misschien te snel worden vergeten en wij niet van elkaar weten hoe we hier instaan:

  • Wat voor soort rechtspraak willen we hebben? Was past een rechtsstaat? Impliceert het zijn van een rechtsstaat dat de rechtspraak per definitie lokaal zichtbaar / geworteld moet zijn? Impliceert het zijn van een rechtsstaat dat de rechtspraak altijd goed moet zijn? Stel geld doet er niet toe: kunnen lokale rechtbanken in principe goede rechtspraak leveren?
  • Gezien deze vragen: wat is eigenlijk goede rechtspraak? Wat betekent het om een rechtsstaat te zijn? 
  • Wat vinden we zo belangrijk dat geld er niet toe doet? Wat is noodzakelijk rechtsstatelijk vereist?
 
Het zou interessant zijn als politici of bestuurders eerst een antwoord op deze vragen geven. De vraag of Nederland dit - als een van de rijkste landen van de wereld - vervolgens kan betalen, zou daarna aan de orde kunnen komen.

Hiermee krijgen we een aanpak waarmee direct zichtbaar wordt welke politicus of bestuurder om financiële redenen wil tornen aan wat hij of zij vindt hoe een rechtsstaat zou moeten zijn.

Met deze derde categorie vragen stel je dus meer de fundamentele vraag of je de kwestie wel alleen in termen van geld moet uitdrukken. Want duurder betekent niet meteen slechter.

En natuurlijk geldt dit ook andersom: als een bepaalde optie goedkoper is, dan wil dit toch nog niet zeggen dat dit meteen ook de beste optie is? Dat het beter betaalbaar is, maakt het toch niet meteen beter? Misschien spelen ook zaken die niet in geld zijn uit te drukken?