Het opstellen van een goede centrale vraag bij een praktijkgericht juridisch onderzoek kan lastig zijn. Speciaal voor juristen (in opleiding) zijn we om die reden een reeks artikelen begonnen waarmee we je helpen bij het bedenken van een goede vraag. In dit derde deel gaan we in op een drietal veelgestelde vragen.

Kennisplatform over de kunst van het stellen van vragen en doorvragen




In deze bijdrage beantwoorden we drie vragen die wij juristen (in opleiding) vaak zien stellen bij het doen van praktisch juridisch onderzoek. Doe je een ander soort onderzoek? Dan is deze bijdrage waarschijnlijk minder relevant. Zocht je een andere vraag of een ander onderwerp? Laat het ons weten.



De vorige artikelen in deze reeks:




1. In hoeverre moet je een claimwoord in een centrale vraag zetten?

Bij praktisch juridisch onderzoek adviseren sommige auteurs om een claimwoord op te nemen in de centrale vraag van het onderzoek. Claimwoorden zijn de woorden waarmee de onderzoeker richting geeft aan het onderzoek en van de keuze van de bronnen en methoden van het onderzoek. (zie Van Schaaijk, Praktijkgericht juridisch onderzoek, BJU 2015, pagina 25)

Bij een mag-dat-onderzoek (een vraag naar of iets juridisch mag) kun je denken aan woorden als: de rechtmatigheid van ...,  de aansprakelijkheid van ..., en de bevoegdheid van .... Bij een werkt-dit-onderzoek (een vraag naar of een regeling, protocol e.d. werkt) gaat het om claimwoorden als: de effectiviteit van ..., de werking van ..., of de risico's van.

Nadenken over de claimwoorden - bij het opstellen van je centrale vraag - kan zinvol zijn. Het maakt bijvoorbeeld wel uit of je onderzoek doet naar de rechtmatigheid van iets of de aansprakelijkheid van iemand.

Maar moet je een claimwoord in een centrale vraag zetten?

Nee.

Een claimwoord zegt namelijk met name iets over je onderzoeksonderwerp. Als je dit wilt opnemen in een centrale vraag dan kan dit leiden tot een niet te lezen vraag. Al maakt het wel uit of je kennisdoel een oordeel is of als je een adviserende kennisvraag als centrale vraag hebt.



Meer lezen over de verschillende kennissoorten / kennisdoelen die er zijn



Als het kennisdoel een oordeel is, dan zou je nog kunnen overwegen om het claimwoord in de centrale vraag te zetten:

  • In hoeverre zou Jansen aansprakelijk zijn voor zijn handelen bij ... gezien afdeling van het Burgerlijk wetboek?
  • In hoeverre voldoet de werkwijze van de huidige AVG-PIA-procedure bij organisatie X aan de doelen die zijn gesteld in artikel X van regeling Y?

Bij praktisch juridisch onderzoek zal echter zelden enkel gezocht worden naar een oordeel. Naast jouw oordeel zal een opdrachtgever ook een advies willen hebben. De opdrachtgever wil zelden namelijk enkel weten of iets juridisch werkt of iets juridisch mag. Belangrijker is vervolgens wat gedaan moet worden om dit te veranderen. Met andere woorden: een opdrachtgever wil je advies.

In zo'n geval is het advies om een adviserende centrale vraag op te stellen. Deze hebben echter vaak geen claimwoord. Van Schaaijk komt bijvoorbeeld met (pagina 70):

  • Welke aanbevelingen ter bestrijding van de overlast door hangjongeren zijn af te leiden uit een toetsing van het gewenste cameratoezicht in wijk X in gemeente Y aan de juridische eisen die aan cameratoezicht worden gesteld?

Het woord toetsing zou je nog als claimwoord kunnen zien, maar het woord zegt meer over wat de onderzoeker gaat doen dan iets over de inhoud. Of is bestrijding het claimwoord? Onduidelijk.

Al kan het soms wel duidelijk zijn (Van Schaaijk, pagina 71):

  • Welke veranderingen in de huidige werkwijze van organisatie X met betrekking tot arbeidsrechtelijke zaken zijn noodzakelijk gelet op de nieuwe Wet werk en zekerheid?

Gezien eerder genoemde voorbeelden lijkt het woord werkwijze het claimwoord te zijn in deze vraag. Maar geeft de onderzoeker met dit woord echter richting aan het onderzoek? Onduidelijk.

Ons advies is om niet heel geforceerd op zoek te gaan naar de perfecte formulering van een centrale vraag inclusief een claimwoord. Dit is niet nodig om een goede centrale vraag te hebben.


2. In hoeverre moet je ook de organisatie noemen in de centrale vraag?

Als je kijkt naar de context van veel praktijkgerichte juridische onderzoeken en naar de eisen die gesteld worden aan centrale vragen, is dit in beginsel niet nodig. Je doet onderzoek in en meteen ook voor dezelfde organisatie en uit het onderzoeksplan of onderzoeksrapport zal normaal gesproken wel blijken voor welke organisatie het onderzoek bedoeld is.

Let op: als je in tegenstelling hierop dus onderzoek doet bij een andere organisatie - bijvoorbeeld namens een consultancy-organisatie of voor een opdrachtgever bij een andere organisatie - dan kan het onderstaande anders zijn.

Als maar van Ć©Ć©n organisatie sprake is en je hierop de literatuur raadpleegt, dan zie je verschillende varianten terug. Als je echter kijkt naar de meest voorkomende voorbeelden, dan zie je dat de meeste auteurs geen organisatie noemen in een centrale vraag.

Van Schaaijk is een uitzondering hierop. Zij geeft ook een aantal voorbeelden van centrale vragen waar de organisatie in is genoemd (pagina 70). Maar daarnaast vind je vragen waar geen organisatie in is genoemd. Onduidelijk waarom dit onderscheid wordt gemaakt.

Ons advies luidt daarom om enkel de organisatie te noemen indien dit iets toevoegt aan de onderzoeksvraag; iets dat niet reeds blijkt uit de context van het onderzoek / de centrale vraag.

Wel hebben we hierbij een extra tip: zorg bij het opstellen van de centrale vraag er wel voor dat de centrale vraag leesbaar blijft. Pas met name op voor het woordje 'er', dit kun je vaak vervangen voor een beter begrip.

3. In hoeverre moet je onder een centrale vraag aangeven om wat voor een soort onderzoek het gaat?

Bij praktijkgericht juridisch onderzoek zul je vaak ook oordelen gaan vellen. Dit kan - zoals je hier boven hebt kunnen lezen - gaan om mag-dat-oordeelsvorming of werkt-dit-oordeelsvorming. De vraag is in hoeverre je dit onderscheid moet opnemen in een plan of rapport.

Dit is een goede vraag.

Het aangeven om wat voor een soort onderzoek het gaat, kan je namelijk helpen om voor jezelf helder te krijgen wat je precies onderzoekt. Aan de andere kant zie je dat dit onderscheid maar bij enkele auteurs terugkomt. Daarnaast zitten sommige opdrachtgevers helemaal niet op dit onderscheid te wachten. Helemaal als het vormen van een oordeel maar een deel is van een onderzoek (en eigenlijk een deelvraag is).

In de praktijk zien wij dan ook dat bij een studie-opdracht het waardevol is om het soort onderzoek aan te geven en te onderbouwen. Ons advies is om binnen deze context dus wel op te nemen of je qua oordeelsvorming hebt te maken met een mag-dat-onderzoek of werkt-dit-onderzoek. Je laat hiermee zien dat je het onderscheid tussen de verschillende soorten vraagstellingen bij praktisch juridisch onderzoek kent. Werk je enkel voor een opdrachtgever dan ligt dit minder voor de hand.




Lees ook: betere vragen stellen