In veel artikelen die gaan over de kunst van het stellen van vragen wordt gesproken over het belang van goed oordelen. In deze bijdrage kun je lezen wat precies onder 'goed oordelen' wordt verstaan en wat het verschil is tussen een goed oordeel en een juist oordeel. Voor de praktijk en kunst van het stellen van vragen is dit een waardevol onderscheid. Toch zullen wij ook de term "juist oordelen" gebruikt; net als in de beroepspraktijk gebeurt.
 

Goed versus juist oordelen

Om vast te stellen of sprake is van een goed oordeel kijk je naar de kwaliteit van het oordeel. Of je het inhoudelijk met het oordeel eens bent, doet hierbij niet ter zake. Je kunt bij de kwaliteit van het oordeel dan denken aan de helderheid van het oordeel (met andere woorden: is het standpunt te begrijpen) en de kwaliteit van de onderbouwing (is het gebaseerd op ware feiten, worden er relevante argumenten gegeven, is het volledig doordacht).

Wat dus het oordeel inhoudelijk zelf is, doet voor de 'goedheid' in beginsel niet ter zake. Deze is namelijk intersubjectief: we vinden dat we met argumenten de ander moeten kunnen overtuigen van het juiste oordeel maar het oordeel zelf blijft uiteindelijk een persoonlijke opvatting. Als de opvatting echter gebaseerd is op bijvoorbeeld foute informatie (denk aan nepnieuws) dan is het geen goed oordeel.

Dit maakt dat het voor de beroepspraktijk je er goed aan doet om niet enkel naar de uitkomst te kijken en of je het er mee eens bent om vast te stellen of je een oordeel moet omarmen [1].
 
Een oordeel noem je daarentegen een juist oordeel als jij vindt dat het oordeel inhoudelijk klopt. Met andere woorden: een professional heeft een juist oordeel gemaakt als je vind dat je uitkomst kunt omarmen. Het oordeel is zoals het moet zijn; je bent met het oordeel eens.
 
Voorbeeld 1 We verwachten van overheidsorganen dat zij in hun oordeelsvorming de relevante feiten afzetten tegen het toepasselijke recht. Stel een juridisch medewerker van een gemeente verleent iemand een bijstandsuitkering. Als het oordeel dat hieraan ten grondslag ligt enkel gebaseerd is op een eerste indruk die de ambtenaar heeft van de mogelijke bijstandsgerechtigde dan zou dit geen goed genomen oordeel zijn. Hetzelfde geldt voor als deze ambtenaar bijstand gaat verlenen omdat hem dit een goed gevoel geeft. Of als de ambtenaar coulanter is omdat hij net lekker geluncht heeft. Dit sluit echter niet uit dat het eindoordeel – toevallig – wel juist is. Dat iemand gezien zijn situatie en gezien de voorwaarden voor bijstandsverlening inderdaad bijstand zou moeten krijgen. 
 
De meerwaarde van deze tweedeling is dat het de mogelijkheid laat zien dat iemand het met een oordeel van iemand eens is (het is juist) terwijl qua redenering een geheel ander pad is bewandeld.

Voorbeeld 2 Stel een arts komt weloverwogen, met behulp van wetenschappelijk bewezen informatie en na inzet van diverse onderzoeken e.d., tot de conclusie dat een patiĆ«nt van hem de ziekte van Lyme heeft. Hier lijkt - even kort door de bocht - dan sprake te zijn van een goed oordeel. Als de patiĆ«nt vervolgens na een hierop gerichte behandeling langzaam hersteld dan zou je kunnen stellen dat het oordeel - de diagnose - ook juist was. Misschien had de buurvrouw ondertussen reeds hetzelfde geconcludeerd: mijn buurman heeft de ziekte van Lyme. Haar verklaring: enkele verschijnselen doen haar denken aan iets dat ze gelezen heeft in een advertorial in haar favoriete glossy. Haar oordeel lijkt - in de wetenschap wat de arts heeft vastgesteld - dan juist. Maar de oordeelsvorming zelf is verre van goed. Misschien hadden de verschijnselen die ze meeweegt ook evenwel tot andere conclusies kunnen leiden? Had ze andere ziekten wel uitgesloten? Is sowieso informatie uit een advertorial wel betrouwbaar? 

In theorie stel je vragen om te komen tot een goed oordeel

Gezien de centrale plaats die oordelen en oordeelsvorming hebben in de beroepspraktijk, zul je in wat volgt veelal gaan lezen over welke vragen een professional kan stellen om te achterhalen of een oordeel een goed oordeel is [2].

Wat het lastig maakt, is dat het in beginsel dus niet relevant is of je het met de uitkomst eens bent. Of je het oordeel juist vindt. Sterker, als je vragen gaat stellen is het juist de kunst om je eigen mening uit te zetten. Daarmee voorkom je dat je enkel sturende vragen gaat stellen ten aanzien van de oordelen en oordeelsvorming (dit zal namelijk als het om de kwaliteit van oordeelsvorming gaat weinig zinvol zijn). En dat is de reden waarom je beter vraagschema´s kunt gebruiken.

In de beroepspraktijk spreek je echter ook over het juiste oordeel

In ons eBook kun je hier dus lezen dat je met het stellen van de juiste vragen kunt achterhalen of een oordeel klopt. Wat je dan, volgens bovenstaande theorie, eigenlijk doet, is je afvragen of het oordeel goed is. Je kijkt immers niet of je met het oordeel eens bent, maar enkel of het voldoet aan bepaalde criteria.

In de beroepspraktijk zie je echter dat ook in zo'n geval gesproken wordt over het stellen van vragen om te komen tot het juiste oordeel [3]. Denk aan een zin als "Het is juist dat we niet in Nederland de doodstraf niet kennen." of "Je hebt de juiste beslissing genomen door niet naar die netwerkborrel te gaan."

Omdat we met ons eBook willen aansluiten bij de beroepspraktijk, zullen wij dat ook doen.

(terug naar de inhoudsopgave van ons eBook over de kunst van het stellen van vragen)

__________

[1]
Of dat ooit mogelijk is, wordt door sommige filosofen bestreden. Een ander vraagstuk is of een oordeel ooit goed gemaakt kan zijn terwijl de uitkomst niet de juiste zou zijn. Ruim 2000 jaar geleden betoogde Socrates reeds - zoals beschreven door Plato - dat dit niet mogelijk is.
 
[2]
Deze insteek en afbakening kent wel een aantal filosofische (discutabele) vooronderstellingen. Ten eerste veronderstelt dit onderscheid dat mensen zelfstandig kunnen oordelen. Sommige filosofen zullen hiervan vinden dat dit ten onrechte een aantal filosofische discussies beslecht (kun je wel streven naar waarheid, hebben we wel een vrije wil, et cetera). Ten tweede doemt een cirkelredenering op. Het oordeel of iets goede oordeelsvorming is, is namelijk zelf ook weer een oordeel. Hoe weet je dan dat deze juist is? Ten derde is het verschil tussen proces en inhoud volgens sommige filosofen niet houdbaar. Achter het idee wat goed oordelen is (bijvoorbeeld dat een oordeel transparant moet zijn) gaan indirect normatieve ideeĆ«n schuil over wat goed (samen) leven is (we moeten leven in een transparante samenleving).  

[3]
Ook in het dagelijks taalgebruik worden de woorden wel door elkaar gebruikt. Iemand noemt dan een oordeel van een beroepsbeoefenaar bijvoorbeeld goed omdat de persoon het oordeel inhoudelijk een juist oordeel vindt. Bijvoorbeeld als een klant tegen een jurist zegt: "Je hebt er goed aangedaan het bezwaar af te wijzen." Formeel had hij moeten zeggen: "Je hebt er juist aangedaan ..."