Met alleen het geven van één premisse (één bewering) (naast soms een argumentatieve indicator) is een argument ter onderbouwing van een standpunt nog niet af. Stel je leidinggevende zegt: "Je wordt ontslagen want je hebt aanwijsbaar meerdere keren je werk niet goed verricht." dan zal dit je waarschijnlijk nog niet direct overtuigen. Los van allerlei vragen die je kunt hebben over de aanvaardbaarheid (het tweede criterium binnen de HART-methode) van wat expliciet wordt beweerd (hoezo heb ik meerdere keren mijn werk niet goed verricht, wat is precies meerdere keren, wat is het bewijs hiervoor, ik weet van niets, et cetera) is deze uitgesproken redenering om te beginnen nog niet volledig en in die zin nog niet helder voor de toehoorder (het eerste criterium).

Want waarom zou meerdere keren aanwijsbaar je werk niet goed verrichten nu direct moeten leiden tot ontslag? Wat de leidinggevende niet noemt maar wel impliceert, is dat je klaarblijkelijk ontslagen kunt en moet worden als je meerdere keren je werk niet goed hebt verricht. Deze algemene norm sprak hij echter niet uit (dat in een redenering niet alles wordt uitgesproken komt trouwens vaker voor). Het argument is nog niet volledig.

Een volledig argument bestaat namelijk uit minstens twee premissen waarbij een van deze twee beweringen één algemene uitspraak is die zorgt voor een verbinding - een relatie legt - tussen standpunt en datgene wat verder nog wordt beweerd [1]. Deze algemene uitspraak wordt in de argumentatietheorie ook wel de verbindende uitspraak genoemd [2]. In de praktijk betreffen dit vaak algemene uitspraken, algemene beginselen, normen, regels of als-dan-uitspraken uitdrukken [3] (de categorie beschreven in voorbeeld 4 van deze bijdrage).
 
Snel een voorbeeld. Iemand neemt het volgende standpunt in “Het bekijken van deze video was waardeloos omdat het wel tien keer werd onderbroken door reclame”. De feitelijke, specifieke bewering in het argument is: “Deze video werd wel tien keer onderbroken door reclame”. Dit hoeft echter nog niet iedereen te overtuigen van het standpunt dat daarmee het bekijken van de video waardeloos was. Hiervoor is nog iets anders nodig: iets dat een relatie legt tussen standpunt (“Het bekijken van deze video was waardeloos”) en de concrete feitelijke bewering (“Deze video werd wel tien keer onderbroken door reclame”). Dit is de verbindende uitspraak waarop de betreffende persoon bevraagd kan worden. In dit geval kan dit bijvoorbeeld de norm zijn: “Als een video vaker dan 9 keer wordt onderbroken door reclame dan is het waardeloos om naar te kijken”. Deze norm rechtvaardigt – voor de persoon in kwestie althans – de conclusie. Meer algemeen heeft de persoon in kwestie dan de overtuiging dat goede programma’s niet te vaak moeten worden onderbroken.

Nu is dit een vrij subjectieve norm. Niet iedereen zal het namelijk waardeloos vinden om naar een video te kijken die veel reclame-onderbrekingen kent. Om die reden zie je vaak dat mensen bij het argumenteren met hun overtuigingen proberen aan te sluiten bij een overtuiging die in de samenleving breed gedeeld wordt. Dit zal namelijk eerder de ander doen overtuigen. Bij morele oordelen zijn dit bijvoorbeeld algemene ethische principes als “Je behoort niet te liegen” of “Je behoort vertrouwelijk met de gegevens van een cliënt om te gaan”. Bij juridische oordelen zal de rechtvaardiging altijd een rechtsregel zijn; bijvoorbeeld de privaatrechtelijke rechtsregel dat een overeenkomst nagekomen moet worden [3].
 
Voorbeeld 1
Als iemand in een sollicitatiecommissie het oordeel uitspreekt: “Mevr. Pietersen moet voorrang krijgen bij deze sollicitatie want zij is een vrouw” dan worden er eigenlijk twee zaken beweerd in het argument:
 
- (expliciet) een feit: Mevr. Pietersen is een vrouw, en
- (impliciet) een norm als verbindende uitspraak: Vrouwen moeten een voorkeursbehandeling krijgen bij de sollicitatie.
 
De verbindende norm tussen standpunt en bewering is zoals je ziet niet direct uitgesproken maar wordt verondersteld. Hierop kan de persoon bevraagd worden. In ieder geval gaat het argument gezien het standpunt niet op zonder een dergelijke regel. Deze norm, de verbindende uitspraak hier, is impliciet gesteld.
 
Voorbeeld 2
Stel een rechter spreekt het oordeel uit dat Jansen verplicht is de schade die Pietersen lijdt te vergoeden omdat sprake is van wanprestatie van Jansen dan worden er twee zaken beweerd in het argument:
- (expliciet) een concreet oordeel: Er is sprake van wanprestatie door Jansen (voor juristen in opleiding: zijnde een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis die de schuldenaar niet kan worden toegerekend), en
- (impliciet) een norm als verbindende uitspraak: Bij wanprestatie is de schuldenaar verplicht de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden.

 
In de praktijk zie je vaak dat de verbindende uitspraak niet door iemand wordt uitgesproken maar enkel wordt geïmpliceerd. Het wordt verzwegen. Ook in bovenstaande voorbeelden zie je dit terug. Hierop kun je een ander bevragen. Dus stel je leidinggevende zegt: "Je wordt ontslagen want je hebt aanwijsbaar meerdere keren je werk niet goed verricht." dan kun je naast de eerder genoemde vragen ook de vraag stellen: "Hoezo zou ik (direct) ontslagen moeten en kunnen worden als ik aanwijsbaar meerdere keren mijn werk niet goed hebt verricht?" Ik zal op het bevragen van wat verzwegen is later terugkomen.

Trouwens let op: soms wordt de algemene verbindende uitspraak wel expliciet gegeven in het argument en de specifieke beweringen niet. 

Voorbeeld 3
Docent: "Je krijgt geen toegang tot het college want als je toegang wilt krijgen tot het college dan moet je op tijd komen."
 
Standpunt: Je krijgt geen toegang tot het college.
Argument: Want als je toegang wilt krijgen tot het college dan moet je op tijd komen.
Argumentatieve indicator: Want.
Premisse, een algemene uitspraak (expliciet): Als je toegang wilt krijgen tot het college dan moet je op tijd komen.

Concreet feit dat verzwegen is: Je bent nu niet op tijd.

In dit geval zou de student de vraag kunnen stellen op basis waarvan de docent concludeert - maar niet noemt - dat de student te laat was (naast andere vragen).

Ik hoop dat je inziet dat je soms vragen moet stellen bij wat verzwegen is. Nu weet ik uit ervaring dat dit onderdeel vaak als moeilijk wordt ervaren (de kunst van het stellen van vragen is niet voor niets soms een kunst). Om die reden zal ik in het volgende hoofdstuk hier nogmaals op terugkomen. Eerst volgt echter een uitleg over de gelaagdheid van argumentatie. Ook inzicht hiervan zal je een betere vragensteller maken.

__________

[1]
Deze insteek heeft als uitgangspunt het argumentatiemodel van Toulmin al is een gelijke benadering ook bij andere filosofen te zien (bijvoorbeeld in de Retorica van Aristoteles). Het model is een goed model om de eerste stappen te zetten in argumentatietheorie en toepassing. Voor complexe zaken, zo wordt door sommige auteurs betoogd, is het model minder geschikt. Zie bijvoorbeeld: Feteris, E.T., Fundamentals of legal argumentation: a survey of theories on the justification of judicial decisions, Springer, 1999, bladzijde 46 en Willard, Ch.A., On the utility of descriptive diagrams for the analysis and criticism of arguments, in: Communication Monographs, 1976, Volume 43, bladzijde 319 e.v. 

[2]
Een eenduidige Nederlandse vertaling voor warrant bestaat niet. Zie voor ‘verbindende uitspraak’ bijvoorbeeld Schaaijk, G.A.F.M. van, Praktijkgericht juridisch onderzoek, Boom Juridische Uitgevers, 2011, bladzijde 199. Soms wordt ook wel het begrip 'rechtvaardiging' gebruikt (zie ook deze verdieping).

[3]
Deze rol van de rechtvaardigende, verbindende uitspraak kent gelijkenis met die van het begrip “het waardevolle / het verkieslijke” in de theorie van Perelman en Olbrechts-Tyteca. Mede vanuit historisch perspectief is het model van Perelman – naast het model van Toulmin dat meer centraal staat in dit hoofdstuk – een belangrijk model. Het waardevolle (waarden, waardehiërarchieën en loci/gemeenplaatsen) zorgt voor rechtvaardiging van het standpunt, namelijk via de erkenning van het waardevolle door de toehoorders. Het later uitgelegde onderscheid tussen rechtvaardiging en ondersteuning zoals bij Toulmin terugkomt, is hier niet aanwezig (een locus kan bijvoorbeeld weer de basis zijn voor een waardehiërarchie). Het voorop stellen van (ook) de doelgroep bij argumentatie toont het retorische karakter van de theorie van Perelman en Olbrechts-Tyteca. Het hoofdwerk betreft: Perelman, C. en Olbrechts-Tyteca, L., The new rhetoric. A treatise on argumentation (La nouvelle rhétorique), Notre Dame Press, 1969.