Als een beroepsbeoefenaar middels een redenering of betoog een oordeel velt - dus een standpunt inneemt -  zegt hij per argument dat drie zaken aanvaard kunnen worden. Namelijk dat hij:

  1. de concrete beweringen aanvaardt (dit kunnen beweringen zijn in de argumentatie, ook wel premissen genoemd of het kunnen de beweringen in de conclusie zijn);
  2. de gebruikte verbindende uitspraak in het argument aanvaardt (die mogelijk verzwegen was en we eerst helder moesten krijgen;
  3. de aan deze twee eventueel ten grondslag liggende ondersteuning aanvaardt (die misschien ook verzwegen was).

De beweringen als genoemd onder 1 zullen als je kijkt naar de verschillende kennissoorten met name  (beschrijving van) feiten als oordelen betreffen.

Voorbeeld 1a. Concreet feit in een argument
Stel iemand spreekt het volgende oordeel uit: “Jan is onverantwoordelijk (conclusie) want hij kwam vandaag voor de 10e keer pas na 9.30 binnen terwijl we dit niet hadden afgesproken bij het aangaan van het contract (argument)”. Deze redenering kent één duidelijk feit: “Jan kwam vandaag voor de 10e keer pas na 9.30 binnen.” Dat “we dit niet hadden afgesproken bij het aangaan van het contract.” heeft meer kenmerken van een oordeel (het vraagt om meer interpretatie).

Het feit kun je bevragen op aanvaardbaarheid. Is het bijvoorbeeld echt zo dat Jan vandaag voor de 10e keer pas na 9.30 binnenkwam? Hoe kan dit hardgemaakt worden? Is hier ondersteuning (bewijs) voor? Is er geen tegenbewijs?

Voorbeeld 1b. Concreet oordeel in een argument
In de redenering “Jan is onverantwoordelijk dus met hem moet je niet willen samenwerken.” is het eindoordeel: “Met Jan moet je niet willen samenwerken.” Dit oordeel is gebaseerd op een ander oordeel: “Jan is onverantwoordelijk”. Je moet het oordeel in het argument echter ook kritisch beschouwen: is het wel zo dat Jan onverantwoordelijk is? Kun je deze uitspraak wel aanvaarden? Hoezo is dit? Valt dit oordeel niet te nuanceren; met andere woorden, is er geen voorbehoud te maken?

Ook ten aanzien van de gebruikte verbindende uitspraak, die vaak verzwegen is, kun je je afvragen in hoeverre je deze kunt aanvaarden.

Voorbeeld 2 Algemene verbindende bewering (de rechtvaardiging) in een argument
Zoals je eerder hebt gelezen, is ter rechtvaardiging van wat beargumenteerd wordt een verbindende uitspraak nodig. Dit zal vaak een algemene norm, een overtuiging of een als-dan-regel zijn. Neem het tweede voorbeeld. Hier lijkt de regel “Je moet niet met iemand willen samenwerken als deze onverantwoordelijk is.” aan ten grondslag te liggen. Kun je deze regel echter wel aanvaarden? Is er geen voorbehoud te maken? En wat is de ondersteuning (het bewijs) voor deze bewering?

Als iemand een bewering onderbouwt dan is dit prettig. Maar dat betekent niet meteen dat je dit zomaar kunt aanvaarden. Vraag je altijd af of je de onderbouwing kunt aanvaarden.

Voorbeeld 3 De onderbouwing in een argument
Laten we voorbeeld 1a uitbreiden. Stel de redenering wordtJan is onverantwoordelijk (conclusie) want hij kwam vandaag voor de 10e keer pas na 9.30 binnen, zoals bleek uit de presentielijsten, terwijl we dit niet hadden afgesproken bij het aangaan van het contract (argument)”. De onderbouwing voor dat Jan voor de 10e keer pas na 9.30 binnenkwam zijn klaarblijkelijk de presentielijsten. Deze lijsten gelden als bewijs. Maar ook hierbij kun je vragen stellen: welke lijsten zijn dit dan? Kloppen deze lijsten? Wanneer zijn ze ingegaan dan? Is er geen tegenbewijs te vinden?

In de volgende bijdragen ga ik verder op deze verschillende elementen inzoomen en zal ik je laten zien hoe je deze kennis kunt bevragen. Ik zal beginnen met het verder uitwerken van de beweringen die je in de praktijk het meest terugziet: feiten, oordelen en voorkeuren.