Als iemand in de uitoefening van zijn of haar beroep een oordeel velt en/of uitspreekt dan zal deze beargumenteerd moeten kunnen worden. Klanten, collega's, leidinggevenden, burgers die vertegenwoordigd worden of andere betrokkenen: iedereen verwacht immers - als onderdeel van hun algemene kennisverwachting - dat een oordeel gebaseerd is op houdbare kennis. Een beroepsbeoefenaar zal ook eventueel hierop bevraagd moeten en kunnen worden. Een professioneel oordeel vraagt om onderbouwing, om argumentatie.

De uiteenzetting van een oordeel (in het dagelijks taalgebruik soms ook wel standpunt, conclusie, claim, of beslissing genoemd) Ć©n de achterliggende onderbouwing/argumentatie noemen we een redenering. Een redenering kan klein zijn (enkele regels) maar ook groot. In het laatste geval wordt eerder van een betoog gesproken. Omdat deze overgang relatief en vaag is (wat is 'klein'?) is dit onderscheid voor de praktijk minder relevant. Of je nu te maken hebt met een kleine of grote redenering: het vraagt allemaal om een vragende houding: de positief-kritische houding.
 
Hierbij maakt het ook niet uit in welke uiting de redenering is opgenomen. Zo zie je uiteenzettingen terug in speeches, opiniestukken, politieke voordrachten, pleidooien, recensies, onderzoeken, scripties, diagnoses, et cetera.
  
Voorbeeld 1 Juristen zullen veelal werken met juridische betogen. Dit kunnen ten eerste betogen betreffen om de ander - bijvoorbeeld een rechter of een bestuursorgaan - te overtuigen. Neem bijvoorbeeld de pleitnota van een advocaat waarmee hij een rechter wil overtuigen dat de verdachte iets niet gedaan heeft. Juristen zullen ten tweede te maken hebben met juridische betogen waarin iemand een oordeel verantwoordt. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in een arrest van een rechter. In een dergelijk betoog wordt een juridisch standpunt dus verwoord en verantwoord (“Ik concludeer 16 maanden celstraf in verband met …”).
Voorbeeld 2 Ook aan je voordeur kun je overvallen worden met een advies en achterliggend oordeel. Neem het volgende voorbeeld. Aan je deur staan twee jongens die werken voor een telecomprovider. Ze hebben goed nieuws. De aanbieder die jij hebt, is – zo blijkt uit een overzicht dat ze bij zich hebben – veel duurder dan die van de jongens en ze kunnen je een juridisch vrijblijvend aanbod doen. De provider die zij vertegenwoordigen heeft namelijk de goedkoopste abonnementen die er zijn. Bovendien is de provider tevens de beste die er is want de provider is volkomen transparant over de prijzen. Alles wat je wilt weten, mag je weten. Een mooi aanbod toch?! Je hoeft alleen maar even een handtekening te zetten en dan ben je overgestapt. En sinds zij overgestapt zijn, hebben zij ook nooit spijt gehad. Ze hebben zich altijd thuis gevoeld bij deze provider. Je zult vast geen spijt krijgen. 

Het advies is duidelijk: zeg je huidige abonnement op en stap over. Het achterliggend oordeel: je doet er goed aan als je overstapt naar de telecomprovider die zij vertegenwoordigen. Een ander product, een andere aanbieding, maar mogelijk is het voorbeeld wel herkenbaar?

Eerder heb je kunnen lezen dat er misschien geen beroep denkbaar is waar geen oordeelsvorming plaatsvindt. Dit maakt dat iedere beroepsbeoefenaar diens oordelen moet kunnen beargumenteren. In de praktijk wordt ook wel gezegd "moet kunnen beredeneren". In de volgende bijdrage zal ik laten zien dat deze twee begrippen echter niet helemaal gelijk zijn aan elkaar: formeel zijn er overeenkomsten en verschillen tussen de begrippen redeneren en argumenteren.